Laatst bladerde ik weer door mijn fotoarchief met honderden
foto's waarop ik de diversiteit, de bijzondere vormgeving en de sfeer van de
Parijse metro heb vastgelegd. Dit bracht mij op het idee om u eens door een
andere bril naar de metro te laten kijken, want al sinds 1900 speelt het design
en de architectuur een belangrijke rol in het ontwerp van de hoofdstedelijke
metro. Bij mijn bezoeken aan Parijs breng ik veel tijd onder de grond door. Het
liefst laat in de avond, wanneer de perrons en metrogangen verlaten zijn. Dan
pas valt het op hoeveel moois er is te ontdekken aan kunst, bijzonder tegelwerk
en design. Zonder dat je er erg in heb passeer je 125 jaar historie. Parijs
heeft vreemd genoeg nog geen Metromuseum. Maar gelukkig is de RATP van plan om
in 2032 een museum voor het Parijse stedelijk vervoer te openen in de
onderhoudswerkplaatsen van Championnet, in het 18e arrondissement op
nummer 11 van de rue Belliard. Dit werd hoog tijd, want Parijs kent 308
metrostations en allemaal vertellen ze hun eigen geschiedenis.
Elke dag nemen meer dan 4 miljoen mensen de metro in Parijs
om hun werkplek te bereiken, hun vrienden te bezoeken, of om gewoon door Parijs
te toeren. Totaal maken 1,5 tot 1,9 miljard mensen per jaar gebruik van de
metro. De populaire Franse uitdrukking "métro, boulot, dodo", (metro,
werken, slapen) symboliseert het belang van dit vervoermiddel voor het leven in
een stad als Parijs. Met zowat elke 500 meter een metrostation heeft Parijs het
meest geconcentreerde en dus ook het beste netwerk van de wereld.
Even wat geschiedenis
Het waren de Franse ingenieurs Brame en Flachat, van de
spoorwegmaatschappij Paris-Saint-Germain, die in 1855 met het idee kwamen, om
een gesloten ondergronds netwerk aan te leggen van Gare du Nord naar de
markthallen in het centrum van Parijs. Dit om de aanvoer van goederen naar de
'Buik van Parijs' efficiënter te laten verlopen. Waren deze plannen direct
uitgevoerd, dan was Parijs de eerste stad in de wereld met een metro. Echter,
het duurde een halve eeuw voordat de eerste metrolijn werd geopend en wel op 19
juli 1900. Speciaal aangelegd voor de wereldtentoonstelling. London was in 1863 de eerste stad
met een metro, gevolgd door New York in 1868 en Glasgow en Budapest in 1896.
Het logo van de CMP; de Compagnie du chemin de fer métropolitain de Paris
Tijdens de 'Exposition Universelle' van 1900 werd de eerste
lijn van de 'Métro de Paris' in gebruik genomen. Lijn 1, geopend op 19 juli
1900, 10,3 kilometer lang en liep geheel ondergronds van Porte Vincennes naar
Porte Maillot. Het project stond onder leiding van ingenieur Fulgence
Bienvenüe, die later geëerd is met een metrostation: Montparnasse-Bienvenüe. 17
Maanden lang werd door 2000 arbeiders gewerkt om een traject van 10,3 kilometer
ondergronds aan te leggen. De lijn was eigendom van de 'Compagnie du chemin de
fer métropolitain de Paris' de CMP. Deze metro was vanaf dag een een hit. Een
kaartje 2e klasse koste in die tijd 0,15 Franse Franc en 0,25 Franse Franc voor
reizen in de 1e klasse. Nu loopt de metro van Porte Vincennes naar La Défense
en is meteen de drukste metrolijn van Parijs. Ruim 700.000 passagiers per dag,
met een jaartotaal van 168 miljoen per jaar.
Al snel volgden er meerdere lijnen: Lijn 2 in 1900, lijn 3 in 1904, lijn
5 in 1906, Lijn 6 in 1907 en lijn 4 in 1908.
In 1902 was het een visionair uit Lyon, de ingenieur
Jean-Baptiste Berlier, die op het idee kwam om in Parijs een metro aan te
leggen met een techniek die ook werd gebruikt voor de Londense metro. Daarvoor
richtte hij de 'Société du chemin de fer électrique souterrain du Nord-Sud de
Paris' op. Een concurrent voor de CMP. Hij wilde met twee lijnen. A en B, het
zuiden met het noorden van Parijs verbinden. De eerste lijn A kun je het beste
vergelijken met de huidige lijn 12 van Porte de Versailles naar Porte de la
Chapelle. De tweede, lijn B, met de huidige lijn 13 van Saint-Lazare naar Porte
de Saint-Ouen. Een deel van de bouw van metrolijn 12, namelijk het traject onder Butte
Montmarte, tussen Abbesses en Lamarck-Caulaincourt. heeft 24 jaar geduurd. Het
station Abbesses is het diepst gelegen station van Parijs, 36 meter onder de
grond en Lamarck-Caulaincourt, 25 meter onder de grond. De aanleg van de twee
Nord-Sud-lijnen kwam mede tot stand dankzij de stad Parijs, die de kosten van
het omleggen van alle riolen voor haar rekening nam.
Het logo van de Société du chemin de fer électrique souterrain du Nord-Sud de Paris terug te zien in al het tegelwerk
In 1910 werd een nieuwe concessie uitgereikt aan de
'Société Berlier-Janicot ligne Nord-Sud' (lijn 12 Mairie d'Issy - Porte de la
Chapelle). Uiteindelijk ontstaat er in 1949 - 1950 één vervoersmaatschappij
voor de regio Parijs voor zowel metro als bus, de 'Régie autonome des
transports parisiens', de RATP. Tot en met vandaag is de RATP verantwoordelijk
voor heel het vervoer in de Parijse regio per metro, tram en bus. De RATP is
weer een onderdeel van de STIF 'le Syndicat des transports d'Îlle-de-France'.
Metrostation Sèvres-Babylone, lijn 10 & 12 met prachtig tegelwerk
Design
Decoratieve elementen verschenen al in 1900 in stationsgangen.
Ze dienden als leidraad en waren bedoeld om reizigers te helpen hun weg te
vinden, van de stationsingang naar het perron en vice versa naar de uitgang.
Deze oorspronkelijke functie is nog steeds actueel, ondanks enkele aanpassingen
in het kader van de metrovernieuwing.
De meeste stations hebben een elliptisch gevormd gewelf met
een hoogte van 5,7 meter. De perrons waren oorspronkelijk 75 meter lang . Na
1930 kregen ze een lengte van 105 meter en de nieuwe stations hebben een lengte
van 90 meter. Diverse materialen werden getest voor de afwerking van de
stations. In de stations Porte de Vincennes en Porte Dauphine kun je nog de
eerste gebakken tegels ontdekken. Uiteindelijk koos men, vanwege de hoge
lichtreflectie, voor de beroemde witte, vierzijdig afgeschuinde, geglazuurde
metrotegels van zandsteen die werden gefabriceerd door het bedrijf Boulenger in
Choisy-le-Roi, Val-de-Marne.
Al in 1898 werd er door de Gemeente Parijs een prijsvraag
uitgeschreven voor het ontwerp van de ingangen van de metrostations in Parijs.
Hoewel architect Hector Guimard niet had deelgenomen aan de prijsvraag, kreeg
hij door tussenkomst van een vriend, die tevens voorzitter was van de Parijse
gemeenteraad, toch de opdracht voor deze 'bouches de métro'. Mede onder druk
van Edouard Empain, die de architectuur ervan wilde toevertrouwen aan een adept
van de art nouveau en volgeling van Victor Horta, Hector Guimard (1867-1942).
Guimard ontwierp vreemde ijzeren ingangen, met beschuttende glazen luifels die op libellenvleugels leken en groen geverfde gietijzeren staanders met organisch gevormde lampen als bloemknoppen, op slanke metalen stengels. De uit steen en smeedijzer opgebouwde zwierige werken waren gedeeltelijk geïnspireerd door de Japanse kunst en door de plantenwereld.
Het hekwerk bestond uit vijf verwisselbare ijzeren standaard elementen, die in naturalistische vormen waren gegoten. Zij vormen tevens de omlijsting voor geëmailleerd glas en staal. Let eens op de hekken aan de buitenzijde; zijn deze voorzien van volle en bolle schermen met een sierlijke M dan bent u bij de hoofdingang van het metrostation. Zijn de schermen opengewerkt zonder M dan bent u bij een van de zij-ingangen van het station. De ingangen, 167 in totaal, doken in vier jaar tijd overal op in de straten van Parijs en bezorgden Guimard zowat eeuwige roem. De allermooiste zijn die van Porte Dauphine (in 1999 volledig gerestaureerd) en Place Abbesses. De vernieuwingsdrang tussen 1920 en 1960 zorgde er voor dat veel van deze iconische ingangen zijn verdwenen. Op 27 juli 1965 werden de ingangen verklaard tot cultureel erfgoed, wat de redding bleek voor de overgebleven 67 ingangen die nu gelukkig voor het nageslacht bewaard blijven.
Opvallend bij alle stations van de vroegere Nord-Sudlijn is
de luxe aankleding van de stations, herkenbaar aan de signatuur van de beide
architecten; Lucien Bechmann en later die van Adolphe Derveaux. De interieurs
voorzien van rijk geornamenteerd tegelwerk op de muren. Esthetische
smeedijzeren ingangen voorzien van geglazuurd tegelwerk, mooi oker van kleur
met ingebakken sjablonen van guirlandes met bloemen. Nog steeds zie je op vele
plaatsen de smeedijzeren totems voorzien van witte letters op rode panelen met
de woorden Metro of Metropolitain. Hieraan herken je onmiskenbaar de vroegere
stations van de Société Nord-Sud. Prachtige voorbeelden zijn te zien bij de
stations van Porte de Versailles, Sèvres-Babylone, Vaneau. Voor het interieur
van de stations werd een beroep gedaan op de beste fabrikanten van geglazuurd
aardewerk in Frankrijk.
Parijs kent drie metrolijnen waarvan een deel 5,2 meter boven de grond loopt. Lijn 2 geopend in 1900, een deel van lijn 5 geopend in 1907 en lijn 6 geopend in 1908. Wat meteen opvalt is het werkelijk bijzondere ontwerp van de bovengrondse stations, allemaal 75 meter lang en gebouwd hoog boven de grond, op grote neoklassieke ijzeren pilaren. Dit alles naar een ontwerp van de Franse architect Jean Camilla Formigé en verwezenlijkt door de werkplaatsen van J. Leclaire in Montreuil, die ook de opdracht kregen voor alle 22 meter lange viaducten van metrolijn 6 en het viaduct van het station Austerlitz. Alle hoog boven de weg gelegen stations van lijn 2, links en rechts geflankeerd door betonnen steunen voorzien van het wapen van de stad Parijs, zijn aan de voorzijde en de achterzijde voorzien van glas met daaronder sierlijke bouwelementen voorzien van guirlandes en afbeeldingen van stoomtreinen en bijenkorven. De perrons overdekt met als het ware gedrapeerd glas, gelijkend gordijnen. Deze oplossing werd later te duur gevonden. Bij lijn 6, gebouwd tussen 1900 en 1909 werden de bovengrondse stations opgetrokken in tweekleurig baksteen. Sommige viaducten van lijn 6 zijn voorzien van schilden met de initialen VP wat staat voor 'Ville de Paris'.
Heel bijzonder is het metrogedeelte van lijn 5 tussen Gare
de Lyon en Saint Marcel. De bovengrondse metro, gebouwd in 1903-1906 loopt
dwars door het station Austerlitz (gebouwd in 1888 door de Compagnie du Chemin
de fer de Paris à Orleans) over metalen viaducten elk 50 meter lang en 10 meter
boven de grond. Om deze verbinding tot stand te brengen was een viaduct
noodzakelijk dat de Seine moest overspannen over een lengte van 140 meter. Tot
1996 de grootste brug van Parijs. In het metrostation van Austerlitz vind je
een van de mooiste voorbeelden van de rijkdom van de Ligne Nord-Sud; Grote
pilasters uitgevoerd in zacht groen geglazuurd aardewerk.
De ontdekking van de kracht van reclame
Periode 1952 - 1967
Net na de Tweede Wereldoorlog, na de samenvoeging in 1949
van de 'Compagnie du chemin de fer métropolitain de Paris' met de 'Société
Berlier-Janicot ligne Nord-Sud', tot één vervoersmaatschappij voor de regio
Parijs voor zowel metro als bus, de 'Régie autonome des transports parisiens',
de RATP, begon ook meteen de eerste vernieuwingsdrang. Men ontdekte het grote
geld van de reklame. Tussen 1952 en 1960 werden de prachtige tegelwanden op de
perrons voorzien van een metalen voorzet structuur met grote billboard wanden,
geschikt voor posters met een afmeting van vier bij drie meter. Verlichting
maakte plaats voor TL-buizen. Houten bankjes werden vervangen door metalen
stoeltjes. Het eerste station dat volledig op de schop ging was Franklin D.
Roosevelt (lijn 9) 72 andere stations volgden snel. In 1957 kreeg dit station
een designprijs voor het interieur van gekleurd metaal, glas en roestvrij
staal, om op 2011 weer volledig op de schop te gaan.
Het oude en het nieuwe metrostation Franklin D. Roosevelt, lijn 1
Periode 1965 - 1974
Flowerpower was in late jaren 60 en vroege jaren 70 een
jeugdcultuur afkomstig uit de Verenigde Staten. Flowerpower drukte zich uit in
kleding en haardracht: fleurige patronen en kleuren, haarbanden, slippers, ruw
katoenen hemden, wijdvallende kleding (vaak naar Indiase snit), of juist
superstrakke kleding: de hotpants en de minirok deden hun intrede om de
onafhankelijkheid van de vrouw te benadrukken. Een dertigtal metrostations
kleurden oranje. Men koos voor de kleur oranje omdat die kleur in die tijd stond
voor warmte, dynamiek en moderniteit. Het station Mouton-Duvernet (lijn 4) was
het eerste station dat onder handen werd genomen. Wanden werden betegeld met
gele en oranje tegels en de verlichting maakte plaats voor lange goten voorzien
van TL-buizen en het licht werd geconcentreerd op de grote reklame
panelen. Zelfs de metrokaartjes werden
oranje. Men introduceerde de Carte Orange. Toch werd deze stijl snel verlaten.
Onderzoek wees uit dat de kleur oranje te veel licht absorbeerde en als te
agressief werd ervaren. Havre-Caumartin
(lijn 9) is nog een van de weinige stations waar de zogenaamde 'Moutonstijl'
nog zichtbaar is.
Gangen worden voorzien van lange goten met TL-buizen en het licht werd geconcentreerd op de grote reklame panelen
Periode 1974 - 1984
Onder de leiding van Pierre Giraudet, een vroegere CEO van
de Luchthaven Parijs presenteerde de ontwerper Joseph-André Motte een geheel
nieuwe stijl aan de daarvoor aangestelde commissie; La commission esthétique
van de RATP. In de voor restauratie in aanmerking komende stations moest weer
eenheid komen. Op de perrons de terugkeer van de originele witte metrotegels,
twee banen verlichting die zowel de perrons als de plafonds verlichten en nieuw
meubilair, dit alles in één steunkleur.
De verlichting werd verpakt in lange bakken die tevens de mogelijkheid
gaven om kabels voor verlichting en techniek onzichtbaar weg te werken. Het
aantal lux werd verdubbeld van 100 naar 200 en de lichtkleur veranderde van wit
naar warm wit. Stoeltjes werden geplaatst op betegelde plateaus en de toegangen
werden betegeld in dezelfde (steun) kleuren met bijzondere namen: Blauw - bleu
Motte, groen - vert d'Alsace en lila - rose tyrien. voorbeelden van deze stijl
zijn te zien in de stations Alma-Marceau, Gare du Nord, Porte de Charenton en
Ledru-Rollin. 98 stations werden in die periode gerestyled.
Op de perrons de terugkeer van de originele witte metrotegels
Periode 1985 - 1992
De stijl 'Ouïdire'; deze stijl markeert een dertigtal stations. Een strakke witte vormgeving met lichtbanen die de gewelven indirect verlichten in de kleuren van de regenboog. Een andere innovatie uit die tijd zijn bankjes waar je niet op gaat zitten maar staand plaatsneemt. Randen om de billboards, meubilair en verlichting worden uitgevoerd in een kleur per station. Bijvoorbeeld blauw voor Pigalle (lijn 2), rood voor station Ourq (lijn 5), geel voor station Alésia (lijn 4) en groen voor station Cité (lijn 4).
Periode na 1998
Het programma voor de vernieuwing van de metro, dat in 1998
van start ging, bestaat uit een eigentijdse herinterpretatie van de bestaande identiteit
en stijl van de historische metro (bewegwijzering op geëmailleerde platen,
afgeschuinde witte tegels, gekleurde friezen op de gangen), zij het in een
vereenvoudigde vorm. De decoratieve verscheidenheid aan patronen en kleuren van
de aardewerktegels die in de eerste 50 jaar van het netwerk verschenen, wordt
aldus samengevat in twee patronen (ruit en golf voor het oude
Noord-Zuidnetwerk) en drie kleuren (bruin, groen, blauw). Van de
stationsingangen tot de perrons behoudt het vernieuwingsprogramma de fries op
ooghoogte om reizigers te begeleiden, met enkele specifieke kenmerken voor de
grotere stations. Nation en Bastille zijn daarom voorzien van een specifieke
fries in respectievelijk metaaltinten zilver en goud, en in Châtelet–Les Halles
zijn nieuwe patronen gekozen om de verschillende sectoren van dit enorme
overstapknooppunt te onderscheiden: Seine (blauw), Rivoli (goud) en Canopée
(zilver).
De decoratieve verscheidenheid aan patronen en kleuren van de aardewerktegels die in de eerste 50 jaar van het netwerk verschenen, wordt aldus samengevat in twee patronen, ruit en golf voor het oude Noord-Zuidnetwerk
Ik hoop, mede door deze blog, dat je straks met heel andere ogen de metro in gaat.
Onderstaand nog een aantal voorbeeldenvan metrosignatuur die gelukkig in stand zijn gebleven.

































