Een kringloopeconomie of circulaire
economie is een economisch en industrieel systeem waarin geen eindige
grondstofvoorraden worden uitgeput en waarin reststoffen volledig opnieuw
worden ingezet in het systeem. Bron: Wikipedia
Over de achtergrond van deze openingszin
kom ik later terug.
Het idee voor deze blog ontstond nadat ik foto’s tegenkwam op een van mijn favoriete Facebookpagina’s namelijk die van John d'Orbigny Immobilier in Parijs. Met regelmaat post dit bedrijf foto’s van een vergeten Parijs. Dit keer waren het foto’s over de verdwenen beroepen, de kleine ambachten van het Parijs aan het begin van de 20e eeuw; ‘les petit métiers disparus du Paris 1900’. De fotograaf was Louis Vert.
Louis Vert werd in 1865 in Parijs
geboren en stierf in 1924. Hij was geen professionele fotograaf maar een
meesterdrukker. Net als zijn tijdgenoot Eugène Atget is hij vooral bekend om
zijn foto’s met als onderwerp Parijs en zijn kleine ambachten. Foto’s die worden bewaard in het Musée Carnavalet dat de
geschiedenis van Parijs behandelt.
Aan het begin van de 20e eeuw legde
Louis Vert ontroerende beelden vast van het Parijse straatbeeld en de drukte
van het oude Parijs. Zijn serie ‘Les Petit Métiers’ bevat zo’n 85 foto’s over
de dagelijkse praktijk van de handel en wandel op straat, maar ook over de
kleding en voedselgebruiken van deze periode. Tussen 1900 en 1906 was hij op
zoek naar die beroepen die langzaam verdwenen uit het Parijse straatbeeld als
gevolg van de stadsarchitect Haussmann, die van Napoleon III de opdracht kreeg
van ‘aérer, unifier et embellir’ (het luchtiger maken, een geheel vormen en mooier
maken). Het werd een van de allergrootste stadsvernieuwingsprojecten van de
wereld: Een compleet nieuw stratenplan, hoge smalle huizen afbreken en
vervangen door grote appartementenblokken in een uniforme stijl, kronkelige
straatjes en steegjes veranderen in rechte brede lanen en boulevards,
groenvoorzieningen in alle wijken van Parijs. In deze nieuwe, bijna compleet
gerenoveerde open en groene stad was langzamerhand geen plaats meer voor de ‘petit
métiers’.
De straatveger anno 1899 - foto Louis Vert
Door zich te concentreren op voddenrapers,
straatverkopers, straatreinigers en zwervers… kiest Louis Vert ervoor om de realiteit
vast te leggen van scènes die toch anekdotisch kunnen lijken. Hij volgt een documentaristische
benadering, zoals Eugène Atget, maar in tegenstelling tot de laatste wil hij
discreet en snel zijn. Hij probeert de vluchtigheid van deze scènes vast te
leggen zonder medeweten van hun acteurs. Uitgerust met zijn Sigriste camera die,
dankzij een unieke gordijnsluiter, opnames kon maken met sluitertijden van een
duizendste van een seconde. Dit was afhankelijk van de positie van de camera en
de aanpassing van de breedte in het sluitergordijn dat slechts 1/10e cm over de
gevoelige plaat ging. Vaak voorzien van
een toen al beroemde Zeiss Tessar lens,
die verscheen in 1902 en bekend stond om zijn scherpte. De gordijnsluiter was een
uitvinding van de natuurschilder Jean Guido Siegrist waar de camera naar is
vernoemd.
Eugène Atget (1857-1927) is bekend van
zijn foto's van het toenmalige Parijse straatleven en de architectuur. Zijn
werk wordt vandaag de dag nog steeds hoog gewaardeerd in de wereld van de
fotografie. Pas rond zijn veertigste jaar begon Atget met fotograferen. Tot aan
zijn dood bleef hij de veldcamera en het albuminepapier trouw. Kort voor zijn
dood in 1927 leerde de assistente van Atgets buurman Man Ray, de later bekende
Amerikaanse fotografe Berenice Abbott, hem kennen. Na zijn dood wist Abbott een
deel van zijn werk te verkrijgen en te bewaren. Circa 5000 van Atgets foto's en
glasnegatieven bevinden zich in de collectie van het Museum of Modern Art in
New York.
De kringloopeconomie van de 19e-
eeuw
We gaan even terug in de geschiedenis. Begin
negentiende eeuw was Parijs één van de smerigste steden van Europa, donker,
overbevolkt en met een explosieve bevolkingsgroei van een half miljoen inwoners
in 1800 tot een miljoen in 1850. Er was nauwelijks straatverlichting en
trottoirs bestonden niet In de pikdonkere nachten was het onverantwoord om
buiten te zijn, wilde je niet beroofd of vermoord worden. Parijs was een
ongezonde stad met veel epidemieën, waaronder de grote cholera-epidemie in 1832
met 20.000 slachtoffers. En het was een onrustige stad. Alleen al tussen 1830
en 1848 waren er zeven gewapende opstanden in de smalle straatjes van het
centrum. Eén op de vijf Parijzenaren verdiende zijn brood met het verzamelen en
hergebruiken van afval. In het hart van deze recyclingindustrie stond de ‘chiffonnier’,
de mythische voddenraper, die vervolgens opdook in de romans van Honoré de Balzac en Victor Hugo
èn in het gedicht Le vin des chiffonniers uit Les Fleurs du mal van Charles
Baudelaire. Feitelijk was de ‘chiffonnier de Paris’ een
manusje-van-alles, een soms wat angstaanjagende vagebond in de faubourgs. Maar
zijn grote belang voor de 19e eeuw ligt in het feit dat hij een wezenlijke
schakel was in de industriële vooruitgang en, vervolgens, een kleurrijk
vertegenwoordiger van Parijs in de kunsten en de literatuur.
Niets, werkelijk niets raakt verloren in
het Parijs van 19de eeuw, in een cyclisch proces wordt alles ‘herboren’. En dat
maakt van de chiffonnier de koning van dit tijdperk. Vodden en oud papier zijn
van onschatbare waarde voor de fabricage van nieuw karton en papier. Beenderen
en botten zijn kostbaar, in geslepen staat maakt men er knopen en dominostenen
van, uitgekookt dienen ze voor gelatine en verbrand kan het als kool worden
benut bij de fabricage van dierlijke consumptiegoederen. Gebroken glas (dat
wordt gesmolten) en oud ijzer van hoefijzers en wielen kunnen eveneens
uitstekend worden hergebruikt. Van dode katten en honden wordt de huid
afgestroopt ten behoeve van sokken, kousen en bont. Van oude schoenen en
sloffen wordt weer nieuw schoeisel gemaakt. Hoofd- en huidharen van mens en
dier veranderen in pruiken. De gebruikswaarde van alle straatafval is bijna
ongelooflijk hoog!
Tijdens de industriële revolutie werd de chiffonnier onmisbaar en werd hij zelfs officieel erkend; vanaf 1828 moest hij zich bij de overheid registreren en kreeg dan een medaille om zijn beroepsstatus te kunnen aantonen. Tegelijkertijd ontstond er ook een hiërarchie in de beroepsgroep, zowel wat betreft verantwoordelijkheden als wat betreft het te verzamelen afval; hout, peuken, fecaliën, dode dieren, enz. Maar ook aanvullende taken zoals goten schrapen, straten vegen, vuilnisbakken legen. Afval, te gebruiken bij papierproductie, werd steeds belangrijker. Door de uitvinding van de boekdrukkunst was er in toenemende mate behoefte aan de grondstoffen voor papier; lompen, katoen en hout.
Een toenemend bijverschijnsel van het
werk van de chiffonnier was de steeds betere schoonmaak van de stad. Nadat de
chiffonnier zijn werk had gedaan, volgde de balayeur, de straatveger, en de
boueur, de modderruimer; hun bijeengeveegde of geraapte rommel kwam nog van pas
voor de groentekwekers en de wijnbouwers. Alles in Parijs werd verkocht en
gekocht. 5.952 Geregistreerde chiffonniers schuimden ’s nachts de straten af,
met hun rugzak op de schouders, de haak in de ene hand, de lantaarn in de
andere, om te verzamelen, soms ook met een speciale opdracht van bepaalde
zakenrelaties, die bijvoorbeeld in het bijzonder waren geïnteresseerd in
grondstoffen voor pruiken of in oude postzegels. Het werk van de chiffonniers
werd vanaf 1882 ook op scholen onderwezen, met aandacht voor het belang van het
hergebruik.
Matrassenmakers aan de Seine - foto Louis Vert
De verstedelijking en vooruitgang op het
gebied van hygiëne maakte langzaam een einde aan het beroep van voddenraper,
maar ook de ontwikkelingen binnen de industrie zoals bij de papierfabricage.
Het verzamelen van straatafval werd steeds strenger gereglementeerd en
georganiseerd. Onder andere door het plaatsen in de hele stad van afvalbakken,
geïnitieerd door de prefect van Parijs in 1883 en 1884, Eugène Poubelle, uiteindelijk
dus ook naamgever van de afvalbak. Vanaf 1870 trokken steeds meer chiffonniers
naar Saint-Ouen, ten noorden van Clignancourt. Zij mengden zich met de daar al
verblijvende zigeuners, kruiers en
uitdragers, een geliefde maar heel armoedige plek voor deze mensen,
omdat het net buiten de zesde stadsmuur van Parijs lag. Ook in Montmartre, in
de oude wijk Le Maquis, mengden de chiffonniers zich met de daar al wonende
bevolking van artiesten, groenteventers, prostituees, zwervers en andere
voddenrapers. De Maquis is inmiddels onherkenbaar veranderd, het terrein in
Saint-Ouen is nu de alom bekende Marché aux Puces (de vlooienmarkt) geworden,
mede een toeristische attractie!
Photo courtesy Galerie Lumière des Roses
Journalist en schrijver Albert Wolff
omschrijft in1885 in L'écume de Paris (het uitschot van Parijs), mémoires d'un
parisien, over de abominabele
levensomstandigheden in de faubourgs.
Rondom de hoop vuilnis, verzameld op de
openbare weg, zitten de vader, moeder en kinderen, die zorgvuldig de buit
sorteren en classificeren naar zijn specifieke soort; er ligt van alles op de
stapel: papier, lompen, glas, blik, broodkorstjes, koolkernen, dode vogels,
dode katten, een pop met een open buik, een pop met een ontbrekend hoofd,
spijkers, apothekersflessen.
De abominabele levensomstandigheden in de faubourgs - Photo courtesy
Galerie Lumière des Roses
Het hoofd van de familie leidt de operaties; hij heeft de gele huidskleur van een man die de nacht heeft doorbracht, en op zijn gelaatstrekken is de brutaliteit geschilderd van een lastdier dat overwerkt is. De kinderen, razend, bedekt met smerige lompen, krabben zich van top tot teen in een poging het ongedierte dat hen verslindt weg te jagen, De hele stad wordt binnengevallen door een vreselijke geur die afkomstig is van de rot van het afval dat mensen mee naar huis brengen. We zien passerende oude mannen met gebogen ruggen, wier leven doorgebracht is in dit slijk, begraven onder het afval, bedekt met ongedierte; we zien in hutten kleine wezens die daar worden geboren en die daar zullen sterven zonder ook maar een moment te hebben opgevangen wat de vreugde van het leven is. En dan verbaast het ons niet meer dat, in een grote stad als deze, veel ongetemde opstanden de mannen in beroering brengen en dat er echt een sociale kwestie bestaat, moeilijk op te lossen, daar ben ik het mee eens.
Nog eenmaal liet het ‘nageslacht’ van de
chiffonniers duidelijk van zich horen: tijdens de Tweede Wereldoorlog, waarin
het zo oude ambacht weer een belangrijke rol kon spelen. In Le Pays van 4
december 1946 was hun protest bij de naderende definitieve ‘afschaffing’ van
hun werk te lezen: ’58.000 Parijse chiffonniers willen hun voor de hele
maatschappij zo nuttige beroep niet verlaten’ en ‘chiffonniers willen niet in
de afvalbak worden geworpen’.
Terwijl de chiffonnier verdween uit het
Parijse straatbeeld, zou het schilderachtige type voort blijven leven in de
literatuur, in de beeldende kunsten en de fotografie van Louis Vert en Eugène
Atget.
Langzaam verdween de chiffonnier uit het Parijse straatbeeld
Met dank aan André Gussenhoven
Gegrepen door werk van Professor.
Antoine Compagnon, hoogleraar Franse literatuur aan het Collège de France,
verdiepte Gussenhoven zich in het kleurrijke leven van de chiffonniers.
André is als vrijwilliger actief in de
sociale eetzaal in de gewelven van de Madeleine, in het archief van het Musée
de Montmartre en als gedeputeerde van de République de Montmartre. Hij verzorgt
voor internationale studentengroepen van het Collège de Paris rondleidingen in
heel Parijs.
REACTIES VAN NEDERLANDERS WONEND IN FRANKRIJK OP NEDERLANDERS.FR
BeantwoordenVerwijderenReactie van Theodora Besse
Mooi verhaal, fraaie foto's! Dankjewel, Ferry!
Reactie van Susan
Oh wat indrukwekkend het verhaal ,die armoede, en natuurlijk de foto’s. Ik krijg er kippenvel van en wat hebben we het goed hier ,al is het niet voor iedereen nu een makkelijke tijd.
Reactie van Siranouche Balian
Geweldig weer Ferry! En wát een foto's wederom...merci!
Reactie van Brittany
Och ja de voddenboer. Die kwam bij ons nog langs in de jaren 50. Was eigenlijk best een goede oplossing . De man (of vrouw) kon er van leven en je was je spullen kwijt die je niet meer kon dragen of verstellen. Weg met Vinted en le Bon Coin!
Reactie van Susan
Nee bij ons geen voddenboer , wel de schillenboer die heeft mij nog geholpen met het maken van een konijnenhok.
Reactie van Brittany
Oh ja de schillenboer, we moesten de aardappelschillen bewaren in een mand die we leegden ieder op zijn beurt als de goede man langs kwam. En de scharenslijper en de man die ruiten verving en verschillende ruiten op zijn karretje had liggen. En onze groenteman kwam ook nog langs met paard en wagen. De melkboer met grote bussen melk net van de boer die zijn koeien bij ons achter het huis liet grazen. En zelfs de bakker kwam langs met zijn karretje. En toch woonden we niet op het platte land, maar in Heemstede.
Reactie van Jan Linnemann
Mooi verhaal Ferry. Dankjewel. Dat was begin 1900 dus wel anders. Bijna niet meer voor te stellen. Ja, bij ons kwamen ook de schillenboer ( die bleek na zijn overlijden heel veel geld achtergelaten te hebben), scharensliep ( die vertrouwde mijn moeder niet) , visboer en de bakker langs. Allemaal verdwenen. Daarvoor in de plaats kwamen veelal , mijns inziens, de buurtwinkels.
Reactie van Susan
......en dan...en dan.......kwam de eerste zelfbedieningswinkel oh wat een feest er werd ook meteen gestolen vooral door jongeren die konden die uitstalling niet aan haha.
Reactie van Theodora Besse
Het verhaal van Brittany doet me denken aan m'n jeugd in Amsterdam. Daar kwam altijd een man met een bakfiets voorbij en je hoorde hem al van verre roepen: "Voddúh! Voddúh!"
Mijn moeder nam mijn vader voor het eerst mee naar huis. Het hele huis bleek leeg. In de keuken stonden een vuilnisbak en een tafel plus stoel. Kennelijk had mijn opa weer eens geld nodig gehad en toen oma ff weg was, had hij zo'n vodduh!-boer aangeroepen vanuit het raam op de tweede verdieping in de Borgerstraat. Zo had hij weer geld om naar de kroeg te gaan. En oma had kennelijk weer ergens een keukentafel en een stoel opgeduikeld.
Mijn vader herinnerde zich dat eerste bezoek altijd nog levendig: "Aan de muur hing een bordje met Gezelligheid kent geen tijd."
REACTIES VAN NEDERLANDERS WONEND IN FRANKRIJK OP NEDERLANDERS.FR
BeantwoordenVerwijderenReactie van hendrik
En niet te vergeten in Amsterdam de berlinerbollenkar en Nol de Munck met zin vis en zure bommen/leverworst, de Cjamin brombekfiets. En dan als klap op de vuurpijl als het paard van de schillenboer iets achterliet dit met een zandschepje zo hoog mogelijk tegen een raam te gooien, soms zelfs naar binnen ;-)
Reactie van Susan
En de slagersjongen met de bakfiets op vrijdagavond zo,n mand voorop en de melkboer die de flessen heel vroeg bij de voordeur zette. Enz .
Reactie van Theodora
O ja, Hendrik: "Berliner bóllen! Bóllen! Lekker bij de koffie en lekker bij de thee!"
De anderen die je noemt, kwamen nooit bij ons langs. Eén keer wilde mijn vader wel eens proeven wat zo'n Berliner bol nu eigenlijk was, dus ging hij naar beneden en kocht er een paar. Vaag herinner ik me een oliebol zonder krenten. Niet voor herhaling vatbaar.
Reactie van Brittany
De Ijscoman met een bel aan zijn bakfiets vol met Italiaans ijs. "Mama mogen we een ijsje?" En soms mocht dat. Wat een feest.
Reactie van marielle
bij ons kwam ook alles langs...de groenteboer, de slager, de melkboer, etc. en voor de kruidenier moesten we eerst een boekje wegbrengen en dan kregen we de volgende dag bezorgd (met een rolletje Venco drop voor de kinderen)
Reactie van Ferry van der Vliet
Melk in glazen flessen of direct uit de melkbus in een kan. Zilveren melkdoppen sparen voor Afrika; God weet waarom. De kosten van de gebrachte boodschappen werden met potlood genoteerd in klein notitieboekje en aan het eind van de week verrekend. ook al was de groenteboer gesloten je kon nog altijd achterom. Nostalgie ten top.