Het is opvallend druk
in de rue de Grenelle in het zevende arrondissement. Een lange rij mensen op de
stoep maakt mij nieuwsgierig. Ter hoogte van nummer 59, vlak naast de fontein
van de vier seizoenen, is het een drukte van belang. Musee Maillol staat er in grote letters op de gevel, gewijd aan de
beeldhouwer Aristide Maillol (1861 - 1944). Maar van waar die drukte?
Deze tentoonstelling, een absolute 'must see' is nog te zien tot en met 23 juli 2017
Het gaat hier om de
tentoonstelling '21 rue de la Boétie' die al eerder te zien was in het Luikse
museum 'La Boverie'. Het vertelt het levensverhaal van Paul Rosenberg (1881 -
1959), zakenman, kunstliefhebber, vriend en agent van kunstenaars waaronder
Picasso, Matisse, Braque en Léger en daarin, is een grote rol weggelegd voor de
Tweede Wereldoorlog. Rosenberg was een van de grootste kunsthandelaars van de
eerste helft van de vorige eeuw Het brengt ongeveer zestig meesterwerken van de
moderne kunst van bovengenoemde kunstenaars onder de aandacht. Een groot aantal
werken zijn nog nooit te zien geweest in Frankrijk en afkomstig uit
particuliere collecties, maar ook uit de collecties van het Centre Pompidou,
Musée d'Orsay, Musée Picasso of het Deutches Historisches Museum in Berlijn.
Veel van deze schilderijen zijn ooit verhandeld door Paul Rosenberg vanuit zijn
Parijse galerie aan de rue de la Boétie 21. Ze konden mede door de bemiddeling
van ene Anne Sinclair uit de beste internationale museale collecties worden
geleend.
Paul Rosenberg (1881-1959), zakenman, kunstliefhebber, vriend en agent van kunstenaars waaronder Picasso, Matisse, Braque en Léger
Anne
Sinclair
"Er
is niets, helemaal niets meer’,
schrijft Léa Roisneau, de secretaresse van Rosenberg in 1941 aan haar joodse
baas die gevlucht is naar New York. Kort daarvoor hebben de nazi’s zijn Parijse
galerie geplunderd, evenals een bankkluis in Libourne en zijn buitenhuis in
Floriac. Meer dan vierhonderd schilderijen verdwijnen naar Duitsland,
Oostenrijk en Zwitserland, en vandaar in talloze privéverzamelingen. Het is een
citaat uit het boek van Anne Sinclair over haar grootvader Paul Rosenberg,
getiteld 'Rue de la Boétie 21', waarmee
ze haar grootvader postuum eer betoont voor zijn moed en onverzettelijkheid, om
na de Tweede Wereldoorlog de onderste steen boven te krijgen aangaande
roofkunst, bedrog en opportunisme. Rosenberg bleek een witte raaf in de
besmette kunsthandel, waar zelfs de gerenommeerde joodse kunsthandelaar Wildenstein
onder één hoedje speelde met de nazi's.
Anne Sinclair's boek over haar grootvader Paul Rosenberg, getiteld 'Rue de la Boétie 21'
Anne Sinclair besloot
de familiegeschiedenis van haar joodse grootvader Paul Rosenberg op schrift te
stellen toen ze, op zoek naar oude identiteitspapieren, de archiefdozen van haar
overleden moeder Micheline doorzocht. De florerende kunsthandel van haar
grootvader werd met 'inboedel', archief en bibliotheek door de nazi's in beslag
genomen en letterlijk geroofd. Anne is
een bekende Franse persoonlijkheid; journalist en hoofdredacteur van de Franse
editie van de Huffington Post en het gezicht van het tv-programma '7 sur 7'.
Zij schreef 'Rue La Boétie, 21' in een turbulente periode van haar eigen leven.
Wij kennen haar als de nu voormalige vrouw van Dominique Strauss-Kahn, de toenmalige
IMF topman.
Op 14 mei 2011 werd
Strauss-Kahn op John F. Kennedy International Airport gearresteerd in een Air
France-vliegtuig, nadat Nafissatou Diallo, een hotelmedewerkster, hem ervan had
beschuldigd dat hij haar in zijn hotelkamer had aangerand en gedwongen had tot
orale seks. Voor de wereldpers week Anne Sinclair niet van zijn zijde, maar
ondertussen was ze met iets heel anders bezig: ze pluisde het ene document na
het andere uit over de ontluisterende praktijken van de nazi’s ten aanzien van
de door hen ‘entartet’ verklaarde kunst. ('Entartete Kunst' is een beruchte
Duitse term die in nazi-Duitsland (1933-1945) werd gebruikt om kunst aan te
duiden die niet aan de eisen van het nationaal socialistische regime voldeed).
Een groot aantal werken zijn nog nooit te zien geweest in Frankrijk en afkomstig uit particuliere collecties
De
expositie
De tentoonstelling is
een absolute 'must see' in dit overigens fraaie museum, maar daarover straks
meer. Aan het begin van de expositie hangt een vergrootte lijntekening van
Picasso waarop Paul Rosenberg in zijn galerie is afgebeeld met de eeuwige
sigaret geklemd tussen zijn vingers. Bij binnenkomst, op de eerste etage van
het museum, stap je als het ware regelrecht in de ambiance van de Galerie La
Boétie 21. Grote foto's in sepia geven een prachtig beeld van haar toonzalen
vol met kubistische schilderijen van onder andere Braque en Picasso. Op een van
de foto's ontdek je zelfs aan de wand de 'Zonnebloemen' van Van Gogh. In de hal
een marmeren mozaïeken vloer, een ontwerp van Georges Braque. Hij verwerkte
zijn eigen stillevens met karaffen, borden, citroenen en tafellakens als
motieven in het ontwerp voor de vloer. Toen de galerie van plint tot plafond
was geplunderd door de nazi’s, stond het beeld van de 'Denker' van Rodin nog
eenzaam in de hal, kennelijk te zwaar om op transport te gaan. Ook de vloer met
de mozaïeken van Braque zat vastgeklonken.
Rosenberg had ook een bijzondere relatie met Picasso, ze waren namelijk buren in de rue de la Boétie
Het handelen in kunst
lijkt in de genen van de Rosenbergs te zitten. Pauls vader Alexandre emigreerde
in 1878 uit Slowakije en beproefde zijn geluk in de Parijse kunst- en
antiekhandel. Zijn twee zonen, Paul en Léonce, begonnen hun carrière in de
galerie van hun vader aan de Avenue de l’Opéra en namen zijn levenswerk later
over. Paul Rosenberg was autodidact, zonder scholing maar met de tucht en
discipline van zijn vader, bracht hij het tot volhardend kunstenaar in de
hoogste kringen. Zijn broer Léonce werd de vertegenwoordiger van de kubistische
schilders. Uiteindelijk opende hij een eigen galerie in rue de la Baume en werd
daarmee het verzamelpunt voor avantgardistische kunstenaars van die tijd.
Georges Braque - Nu couché 1935
Paul begon in 1910 zijn
galerie in rue la Boétie. Op de eerste verdieping toonde hij zijn
impressionisten en andere schilders uit de 19e eeuw. De opbrengst daarvan
gebruikte hij om op de benedenverdieping zijn geliefde hedendaagse schilders
aan te prijzen. Voortbouwend op dit succes opende hij in 1936 een filiaal in
Londen. Daardoor kon hij makkelijker in contact komen met Amerikaanse
verzamelaars. Paul begreep als geen ander dat de liefde van kunstenaars voor
hun handelaar langs de geldbeugel loopt. Hij was de eerste die investeerde in
zogenaamde 'eerste-optie-contracten', waarbij hij in ruil voor een jaarlijks
minimumbedrag, het recht kreeg om als eerste hun nieuwe werk te kopen. Mede
daardoor puilde zijn voorraad eind jaren dertig uit met werken van Manet,
Degas, Cézanne, Courbet, Renoir, Gaugin, Léger, Modigliani en vele anderen.
Bij binnenkomst, op de eerste etage van het museum, stap je als het ware regelrecht in de ambiance van de Galerie La Boétie 21
Rosenberg had ook een
bijzondere relatie met Picasso. Ze waren namelijk buren in de rue de la Boétie.
Picasso woonde op nummer 23, waar hij door het keukenraam zijn nieuwste werk
toonde aan Rosenberg en zo direct commentaar kreeg van zijn buurman. Hun
vriendschap verhinderde niet dat ze op het scherp van de snede onderhandelden
over de prijs van de schilderijen. Tekenend is de uitspraak van Rosenberg over
Picasso dat ‘ik hem in zijn ene wang zou willen bijten en hem op de andere wang
zou willen kussen’.
Er valt op de expositie
geen surrealistische kunst te zien, simpelweg omdat Rosenberg daar zijn neus
voor ophaalde. Toen Salvador Dalí hem op een dag beleefd aansprak in een
restaurant met de vraag hem te vertegenwoordigen, antwoordde Rosenberg vilein:
"Meneer, mijn galerie is een ernstige zaak, die niet bedoeld is voor
clowns."
Pablo Picasso: Partition bouteille de porto, guitare et cartes à jouer - 1917
Toen de signalen van
een opkomende oorlog steeds sterker werden, begon Rosenberg eind jaren ’30
kunstwerken richting Londen te sturen, naar de Verenigde Staten, Australië en
Zuid-Amerika, andere had hij verstopt bij vertrouwenspersonen in Frankrijk. Toch
kon hij niet voorkomen dat meer dan 400 werken ten prooi vielen van de nazi's.
Veel kunstwerken die in
de oorlogsjaren naar Duitsland gingen waren bestemd voor het Führermuseum, dat
in Linz moest verrijzen, in de buurt van Hitlers geboorteplek. Dit museum, dat
nooit verwezenlijkt werd, moest alle andere musea in de wereld in de schaduw
stellen. Hitler had medewerkers die de museumverzameling verzamelden en
beheerden. Hoewel Hitler zich sterk identificeerde met het museumproject waren
zijn inbreng en smaak van ondergeschikt belang bij de opbouw van de
verzameling.
De tweede grote
nazi-verzameling was de privécollectie van veldmaarschalk Hermann Göring. In
tegenstelling tot Hitler was Göring een aartsverzamelaar met een duidelijk
eigen smaak. Hij zocht zelf veel van zijn collectie uit en kocht zelf werken.
Hitler en Göring bij de selectie van hun roofkunst
Na de inval van de
nazi’s vluchtte Rosenberg, met behulp van visa's, verstrekt door het Portugese
consulaat, (zijn Franse nationaliteit was hem ontnomen door het Vichy-regime
omdat hij jood was) via talloze omwegen met zijn gezin naar Portugal, waar hij
op het nippertje in 1940 wist te emigreren naar New York.. Daar bleef hij niet
bij pakken neerzitten en opende in 1941 een nieuwe galerie. In vluchtoord New
York, waar hij tot aan zijn dood met zijn familie zou blijven wonen, ging
Rosenberg onverdroten en met veel succes verder met het promoten van moderne
kunst. Na de oorlog begon een calvarietocht om alle gestolen werken op te
sporen en terug te eisen, een taak waar Rosenberg zich energiek op stortte en
die zijn nabestaanden tot op heden voortzetten. Waar in 1941 ‘niets, helemaal
niets meer’ van over was, is vandaag een groot deel van teruggevonden. In een
hommage aan Paul Rosenberg, en de kunstenaars onder zijn hoede, toont het
Parijs Musée Maillol daar nog tot en met 23 juli 2017 een zestigtal werken van.
Waar in 1941 ‘niets, helemaal niets meer’ van over was, is vandaag een groot deel van teruggevonden
Na de oorlog heeft Paul
Rosenberg als één van de eerste activiteiten de vloermozaïek in de hal van zijn
galerie keurig laten uitsnijden en van de voorstelling van Braque vier tafels
laten maken. Eén van die tafels, uit het huis van Anne Sinclair, staat nu in de
laatste zaal van de expositie. Ogenschijnlijk een bijzonder, maar gewoon meubelstuk,
maar wie het verhaal kent, kan er niet onberoerd langs lopen.
Vanaf 1895 studeerde Aristide Maillol beeldhouwkunst bij Émile-Antoine Bourdelle
Wat u zeker niet moet
vergeten is om op de bovenliggende etages te kijken naar het werk van de Franse
schilder en beeldhouwer, Aristide
Maillol.
Maillol werd in 1861 geboren
in Roussillon, nabij de Spaanse grens bij de Middellandse Zee. Hij kwam uit een
familie van wijnboeren, vissers en smokkelaars. Zijn moedertaal was het
Catalaans en hij sprak Frans met een sterk accent. In 1881 werd hij toegelaten
tot de École des Beaux-Arts met het advies eerst een basisopleiding te volgen
aan de École des Arts-Décoratifs waar hij in 1885 afstudeerde. De schilderijen
van zijn tijdgenoten Puvis de Chavannes en Gauguin maakten diepe indruk op hem.
Toen eenmaal bleek dat zijn grootste talent niet lag in de schilderkunst verwierf
hij roem door zijn originele ontwerpen van wandtapijten. Vooral Gauguin, de
schilder naar wie hij het meest opkeek, sprak zijn bewondering hierover uit. In
1893 startte Maillol een tapijtweverij in zijn huis in Banyuls. Hij stelde er
vrouwen uit het dorp te werk, onder wie de zusters Clotilde en Angélique
Narcisse. Door gebrek aan geld, maar vooral door een oogziekte die veroorzaakt
was door het weefwerk, werd Maillol gedwongen de tapijtweverij op te geven. Hij
ging terug naar Parijs. Clotilde Narcisse volgde hem en werd in juli 1896 zijn
echtgenote. In oktober van dat jaar werd hun zoon Lucien (1896-1972) geboren,
die schilder werd.
Opvallend is zijn streven naar evenwichtige beweging en een indrukwekkende rust
Vanaf 1895 studeerde
hij beeldhouwkunst bij Émile-Antoine Bourdelle. Hij begon met terracotta
beelden en vanaf 1900 werkte hij eerst in hout, later in klei en brons. Zijn
eerste belangrijke beeldhouwwerk dateert van 1902. Voor dit beeld van een zittende
vrouw was Clotilde het model. In zijn beginjaren poseerde zij vaak voor hem.
Later had hij vele andere modellen, tot haar grote jaloezie. Toen hij zijn
eigen neoclassicistische stijl gevonden had heeft hij die nauwelijks verder
ontwikkeld. Veertig jaar lang bleef zijn werkwijze min of meer dezelfde. Zijn
beelden van naakte vrouwen zijn steeds glad gepolijst en een toonbeeld van
elegantie en zinnelijkheid. Opvallend is zijn streven naar evenwichtige
beweging en een indrukwekkende rust.
Artistide Maillol met Dina Vierny, model, muze en platonische vriendin
Toen hij 73 was
ontmoette Maillol een meisje uit Moldavië, de toen vijftienjarige joodse Dina
Vierny. Ze werd zijn model, muze en platonische vriendin tijdens de laatste
tien jaar van zijn leven. Aristide Maillol kwam in september 1944 op 82-jarige
leeftijd bij een verkeersongeluk om het leven.
Na Clotildes dood in
1952 mocht Dina de erfenis delen met Lucien. Ze werd kunsthandelaar en bleef
Maillols werk propageren tot haar dood. In 1966 schonk ze achttien beelden van
Maillol aan de Franse staat, die permanent in de Tuilerieën werden opgesteld en
ingewijd door André Malraux, toen de minister van cultuur onder president De
Gaulle. Ze richtte in Parijs ook dit museum op dat zijn deuren opende in 1995. De
permanente tentoonstelling bestaat uit het werk van de kunstenaar in combinatie
met schilderijen van zijn vrienden, voor wie hij diepe bewondering had, onder
wie Bonnard, Cézanne, Duffy, Gaugin en Matisse.
Zijn beelden van naakte vrouwen zijn steeds glad gepolijst en een toonbeeld van elegantie en zinnelijkheid
Musée Maillol, rue de
Grenelle 59-61, 7e arrondissement, métro rue-du-Bac
Het museum is elke dag geopend
10:30-18:30 vrijdagavond tot 21.30 uur.
Ik adviseer u om de
tickets online te bestellen. Er zit vaak slechts één caissière en u moet ook
nog door een beveiligingspoortje.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten