Paris FvdV is een niet commercieel weblog speciaal voor kenners en liefhebbers van de stad Parijs - en voor hen die dat willen worden. Parijs is een stad met een gewichtig verleden, respectabel en gerespecteerd. Het is totaal niet nostalgisch. Parijs is er in geslaagd om, soms op brutale maar altijd op elegante wijze, om te gaan met zijn grootse monumenten. Ze te beschermen en te integreren in de nieuwe dynamiek van de stad. Parijs is een meester op het gebied van herstel en transformatie. U zult er nooit in slagen een volledig overzicht te maken van plekken en verhalen, die allemaal op hetzelfde punt uitkomen en de glorie van deze stad bezingen. toch wil ik een poging wagen. Wekelijks wil ik u niet alleen informeren over wat Parijs nog meer te bieden heeft, maar ook wil ik mijn liefde voor deze stad op u over dragen. In de hoop dat het raakt aan iets wat u herkent of voelt. Ferry van der Vliet.

Privacy verklaring: Indien u weblog Paris FvdV, dat bij Google-Blogger is ondergebracht, leest en reageert op de blogs van Paris FvdV, doet u dat vrijwillig en is uw IP-adres en mailadres - indien u dat vermeld - bekend en wordt opgeslagen. Ook uw schuilnaam waaronder uw reageert wordt opgeslagen. Paris FvdV zal uw gegevens nooit aan derden doorgeven. We houden uw gegevens privé, tenzij de wet of rechtelijke macht ons dwingt uw gegevens aan hen te verstrekken. Datalekken in het systeem vallen onder de verantwoordelijkheid van Google-Blogger. Door weblog Paris FvdV te bezoeken en/of de op of via deze weblog aangeboden informatie te gebruiken, verklaart u zich akkoord met de toepasselijkheid van deze disclaimer. Google gebruikt cookies om services te leveren en verkeer te analyseren dus uw IP-adres en user-agent zijn bij Google bekend, samen met prestatie- en beveiligingsstatistieken om servicekwaliteit te garanderen, gebruiksstatistieken te genereren, misbruik te detecteren en maatregelen te treffen.

dinsdag 3 april 2018

KUNST, RIJKDOM, EN SCHOONHEID: BIJZONDERE MUSEUMS IN PARIJS


In het Franse belastingrecht is het mogelijk om successierechten te betalen en andere belastingverplichtingen na te komen door de overdracht van een kunstwerk of historisch object, een gebouw of een perceel, dit alles met een hoge artistieke en/of historische waarde. Een ‘dation en payement’ genoemd.
In Parijs staan verschillende museums, vroegere woonhuizen van puissant rijke mensen die hun eigendommen nalieten aan de Franse staat of aan de stad Parijs, op voorwaarde dat alles na hun dood ongewijzigd bleef en openbaar werd gemaakt voor het publiek.
Voorbeelden hiervan zijn het Musée Cernuschi, aan de Avenue Velasquez nr. 7 ooit eigendom van Henri Cernuschi (1821-1896). Deze Italiaanse bankier vestigde zich in Parijs in 1849. Hij was een van de oprichters van de Bank van Parijs de voorvader van BNP Parisbas en een groot verzamelaar van Aziatische kunst. In 1870 laat de inmiddels tot Fransman genaturaliseerde bankier zijn gehele bezit, meer dan tienduizend stukken, na aan de stad Parijs.

Henri Cernushi (links) en Moïse de Camondo

De rue Monceau, een weinig indrukwekkende straat, op het eerste gezicht onooglijk, maar schijn bedriegt. Hier woonde aan het begin van de twintigste eeuw een ongekende melange van adel, joodse aristocratie, protestantse high society, industriële- en bancaire bourgeoisie en religieuze congregaties; aldus Pierre Assouline in zijn boek 'Le dernier des Camondo,' over de bewoners van nummer 63. In 1910 liet de puissant rijke bankierszoon Moïse de Camondo (1860-1935) het huis, dat zijn vader hem had nagelaten, slopen om zijn toen al indrukwekkende kunstcollectie een passende omgeving te bieden. Het werd een meesterstukje van klassieke architectuur, waarin de complete collectie nog altijd te zien is, onveranderd. Hij bepaalde dat zijn woning met alle kunstwerken na zijn dood als museum naar de Franse Staat moet gaan, ter nagedachtenis van zijn overleden zoon. Moïse  overlijd in 1935. Overeenkomstig de beschikking ging de woning over naar de Staat en werd museum; het museum Nissim de Camondo.

Ernest Cognacq en Marie Louise Jay

Ernest Cognacq (1839-1928) en Marie Louise Jay (1835-1925) waren niet alleen de oprichters van het warenhuis La Samaritaine, maar ook groot liefhebber van 18e eeuwse kunst. Hun woonhuis, een voormalig hôtel particulier (stadspaleis), is gehuisvest in het voormalige Hôtel Donon in de Marais. Bij zijn dood in 1928 liet Ernest Cognacq zijn gehele collectie na aan de stad Parijs die het voor het eerst ten toon stelde in een gebouw aan de boulevard des Capucines vlakbij het beroemde warenhuis. Pas in 1990 verhuisde de collectie naar de huidige locatie. De verzameling in het Musée Cognacq-Jay aan de rue Elzévir nr. 8, wordt gezien als het voorbeeld van de Franse elegantie en verfijning, de geboorte van de Franse ‘art de vivre’.

Nélie Jaqquemart en Eduard André

Wie het huidige Musée Jacquemart-André bezoekt en door de poort het terrein oploopt volgt de vroegere route van de koetsen, via een deels overdekte helling, om uit te komen aan de achterzijde van een van de mooiste stadspaleizen van Parijs. Negeer de lelijke gebouwen die grenzen aan het huis maar richt je blik op de ingang. Gelegen aan de drukke boulevard Haussmann. Zo’n 140 jaar geleden was dit deel ‘nieuw’ bij Parijs, het gebied waar de rijke adel en succesvolle bankiers hun huizen lieten bouwen. Zo ook Eduard André (1833-1894) erfgenaam van een schatrijke protestantse bankierfamilie. Hij was voorbestemd om maarschalk te worden in het keizerlijk leger van Napoléon III maar zou het niet verder brengen dan tweede luitenant. Zijn zwakke gezondheid belemmerde een militaire carrière. Vervolgens deed hij zijn best om iets te betekenen in de politiek maar ook daar bleef het succes uit. Hij besloot zich verder te wijden aan zijn grote liefde en passie, de beeldende en toegepaste kunst. In de jaren zestig van de 19e eeuw was hij al begonnen met verzamelen. Werken van Delacroix, Ingres, Hollandse portretten en landschappen en vooral veel 18e eeuwse Franse rococo kunst.

Musée Jacquemart-André is een van de mooiste en weelderigste musea van Parijs

In 1867 koopt hij hier een stuk grond en geeft de architect Henri Parent de opdracht om voor hem een huis te bouwen, Het Hôtel André, met reusachtige salons, wintertuin, muziekzaal met balustrades. Zo moest de architect bij het bepalen van de afmetingen van sommige wanden rekening houden met de gobelins waarmee André ze wilde bedekken. Ook liet hij hele vertrekken op 18e eeuwse wijze versieren met verguld houtsnijwerk en roomkleurige panelen. In 1876 vond de inauguratie plaats en in zijn nieuwe paleis kon Edouard André wel duizend gasten tegelijk ontvangen.

De achterzijde van het Musée Jacquemart-André

In 1881 trouwde hij op aandrang van zijn familie met de acht jaar jongere Nélie Jacquemart (1841-1912) die hij had leren kennen toen zij zijn portret schilderde. Aangestoken door de verzamelkoorts van haar man besteedde ze de rest van haar leven aan het kopen van kunst en het vervolmaken van hun woning. In de dertien jaar van hun huwelijk bezochten ze alle hoeken van Europa, steeds op zoek naar nieuwe kunstschatten. Op hun eerste reis naar Italië in 1882, kochten ze meer dan honderd kunstwerken. Hun aankoopbudget overtrof dat van grote musea, inclusief het Louvre. Vaak spendeerden ze zo’n half miljoen francs per jaar aan kunst en hun collectie zou uiteindelijk meer dan 5000 werken bevatten.

Alle ruimtes zijn ongewijzigd gebleven na het overlijden van Nélie Jacquemart

Op de bovenverdieping van de villa had Nélie een schildersatelier. Maar na hun reizen naar Italie besloot ze haar atelier en de belendende vertrekken in te richten als een Italiaans renaissance museum. De muren werden lichtblauw gestuct en de reliëfs en andere fragmenten ingemetseld. Voor sommige beelden werden nissen in de muren gehouwen. Terwijl ze bezig waren met het inrichten van hun ‘geheime museum’ zoal het echtpaar hun Italiaanse zalen noemden, werd de rest van het huis niet verwaarloosd. Beneden in de wintertuin, waar de monumentale trappen van marmer met verguld gietijzer gracieus omhoog cirkelen is een glimp van een monumentaal fresco van Tiepolo te zien dat zij hadden laten weghalen uit de Villa Contarini bij Venetie. De bezoeker wordt hier geheel in beslag genomen door de pracht en praal. Griekse beelden tussen palmen en varens, de vloer met veelkleurige marmerpatronen en een Romeinse sarcofaag die dienst doet als plantenbak.

Toen Edouard André in 1894 was overleden, zette zijn vrouw, die zich nu Nélie Jacquemart-André noemde, het verzamelen onverminderd door. In haar testament liet zij vastleggen dat het Parijse museum de naam van haar en haar man moest dragen en dat het interieur, met alle meubels en kunstwerken in stand moest worden gehouden zoals het was. “Het is mijn absolute wens dat men geen enkel voorwerp verplaatst”, zo voegde ze daar beslist aan toe. Nadat het verzamelaars-echtpaar was overleden, werd hun huis in 1913, volgens hun wens, opengesteld als museum. Maar alleen de salons en zalen van de benedenverdieping waren voor het publiek toegankelijk, zodat de bezoekers onkundig bleven van de honderden Italiaanse kunstschatten die zich boven hun hoofd bevonden. In 1991 werd het Musée Jacquemart-André voor een vijf jaar durende renovatie gesloten. In 1996 werd het opnieuw geopend, inclusief de nooit eerder getoonde privé-vertrekken van het echtpaar en hun geheime 'Italiaanse museum' op de eerste verdieping, waar tijdens hun leven alleen intimi een blik in mochten werpen. Van een wat obscure instelling was het Musée Jacquemart-André in één klap veranderd in een van de mooiste en weelderigste musea van Parijs. Met zijn schilderijen van Rembrandt, Frans Hals, Jacob van Ruysdael, Van Dyck, Rubens, Chardin, Fragonard en David, zijn Italiaanse collectie, de Griekse en Romeinse beelden, Egyptische amuletten, honderden snuifdozen en andere kleinodiën, antieke meubels en chinoiserieën, is het een petit Louvre, weggestopt tussen de huizen van het achtste arrondissement.

In de wintertuin, waar de monumentale trappen van marmer met verguld gietijzer gracieus omhoog cirkelen is een glimp van een monumentaal fresco van Tiepolo te zien

Wie het museum bezoekt, stapt zeker ook binnen bij Café Jacquemart-André, de theesalon in de voormalige eetkamer van het huis. Geen tijd voor lunch? Neem dan wel de tijd voor één van de overheerlijke taartjes uit de keuken van Pâtisserie Stohrer en Michel Fenet’s Petite Marquise.

Vanwege zijn ongekende kunstcollectie wordt dit museum ook wel het 'petit Louvre' genoemd

158, bd Haussmann, 8e arrondissement, metrostation Saint-Philippe-du-Roule

2 opmerkingen:

  1. Ik hoop nog eens de gelegenheid te krijgen dit museum te bezoeken ... Wat betreft het detail van de trap , deze foto doet mij denken aan Gaudi ( voor het druk-sierlijke, het 'ronde') en aan Escher, ( voor het 'onmogelijke' perpectief ) ... Met interesse gelezen , hanny

    BeantwoordenVerwijderen