We schrijven 1887. Er wordt druk gebouwd in het 7e en het aangrenzende 16e arrondissement. Parijs is in voorbereiding van de 10e Universele Wereldtentoonstelling die gaat plaatsvinden van 6 mei tot en met 31 oktober 1889. Op de Champs-de-Mars worden de fundamenten gelegd voor een gietijzeren toren van 300 meter hoogte die het symbool en tevens de toegangspoort moet worden van de tentoonstelling, een project van ene Gustave Eiffel en ontworpen door de ingenieurs Maurice Koechlin en Émile Nouguier. Een ander bekend gebouw dat speciaal voor de tentoonstelling wordt gebouwd is het Palais des Machines, naar een ontwerp van Ferdinand Dutert en ingenieur Victor Contamin. Het gebouw; 420 meter lang, 115 meter breed en 48 meter hoog is op dat moment het grootste gebouw van ijzer en glas ter wereld. Het werd opnieuw gebruikt tijdens de tentoonstelling van 1900 en helaas afgebroken in 1910.
Schuin achter het Palais du Trocadéro,
om precies te zijn in de driehoek van de rue de Lübeck, rue Boissière en de
avenue d’Iéna, wordt druk gebouwd aan een project van de stad Parijs en een
industrieel uit Lyon, Émile Guimet, om een museum te creëren over de religies
van Egypte, de klassieke oudheid en de landen van Azië.
Émile Étiene Guimet was een erudiete entrepreneur,
reiziger, kunstkenner (connaisseur) en mecenas. Hij schreef boeken: ‘Lettres
sur l'Algerie’ (1877), ‘Promenades Japonaises’ (1880), en componeerde een opera,
Tai-Tsoung (1894) maar ook het op muziek zetten van gedichten van Victor Hugo
of Alfred de Musset. Gehuwd met Lucie Sanlaville die na slechts drie maanden
huwelijk sterft. Daarna trouwt hij met zijn schoonzus Marthe Sanlaville, die
hem zijn enige zoon schonk, Jean Guimet.
Geboren op 26 juni 1836 als zoon van de
rijke Lyonnaise bourgeoisie. Zijn vader, Jean-Baptiste Guimet, een ingenieur,
had in 1827 een kunstmatige ultramarijn ontwikkeld, het zogenaamde ‘Guimet
blauw’. Vervaardigd in Fleurieu-sur-Saône bij Lyon, bracht de verkoop van dit
product puissante rijkdom voor de uitvinder, die hem vervolgens in staat stelde
te investeren in de vervaardiging van een nieuw soort metaal; aluminium (1855).
Zijn moeder, Rosalie Bidauld, was schilderes en afkomstig uit een familie van
kunstschilders uit Carpentras. In 1860 werd Émile gedwongen om op 24-jarige
leeftijd het beheer van de fabriek over te nemen. Zijn rijkdom op jonge
leeftijd gaf hem de smaak en de middelen om veelvuldig naar het buitenland te
reizen.
Het begon met een klassiek verblijf in Spanje (1862) daarna was het Duitsland, later Noord-Afrika, Oost- en Noord Europa. Al deze reizen leidden naar de mode van die tijd; het publiceren van reisverslagen. Vooral Egypte had grote invloed op het toekomstige museale werk van Émile Guimet. Hij ging er voor het eerst heen in 1865-1866, publiceerde Egyptische schetsen en ‘Dagboek van een toerist’ uitgegeven in 1867. Vanaf dat moment begon hij Egyptische oudheden te verzamelen en te bestuderen, waarbij hij in academische kringen vertoefde (hij was lid van de Academie de Lyon) en het idee kreeg van een eigen museum.
In 1876 vertrok hij daarom naar de
Wereldtentoonstelling in Philadelphia, bezocht en doorkruiste de Verenigde
Staten om via de Stille Oceaan Japan, China en India te bereiken. Voor dit doel
had hij zichzelf een missie gegeven die was uitgevaardigd door de minister van
Onderwijs, namelijk om oosterse religies te onderzoeken. Zo slaagde hij er in
om een indrukwekkende collectie exotische kunst op te bouwen die hij in Lyon
ten toon wilde stellen. Het initiële
idee was om een school voor oosterse talen op te richten, speciaal voor het
Japans met daarbij een religieus museum. Maar het geheel werd een mislukking en
Émile besloot, teleurgesteld door de bezoekersaantallen en de povere ontvangst
van zijn initiatieven in Lyon, het museum over te plaatsen naar Parijs. Er werd
een overeenkomst gesloten waar Guimet zijn persoonlijke collectie zou schenken
aan de staat in ruil voor een museum
waarvan het beheer gedurende zijn leven aan hem zou worden toevertrouwd.
De overeenkomst werd bekrachtigd door een wet in 1885. De stad Parijs stemde
van haar kant in om in het 16e arrondissement een stuk land aan te
kopen zodat met de bouw van een museum kon worden begonnen. Naast een Aziatische
collectie omvatte de rijke verzameling ook Egyptische voorwerpen,
Grieks-Latijnse oudheden en zelfs Indiase voorwerpen. Het museum werd ingehuldigd
op 20 november 1889, 20 dagen na de sluiting van de 10e
Wereldtentoonstelling.
Na de inhuldiging van het Parijse
museum, eiste hij deponering van werken die toebehoorden aan de staat afkomstig
uit diverse legaten. Bijvoorbeeld de Koreaanse voorwerpen van Charles Varat in
1893 of de Tibetaanse schilderijen en bronzen beelden meegebracht door Jacques
Bacot in 1912. Guimet gaf tussentijds ook opdracht tot archeologische
opgravingen. De meest bekende zijn die van Albert Gayet in Antinoé in Egypte,
waar de necropolis belangrijke Koptische meubels en mummies leverde.
Mata Hari, de artiestennaam van Margaretha Geertruida Zelle, geboren in Leeuwarden, maakte ’s avonds, op 13 maart 1905, haar debuut in de bibliotheek van het museum, met haar “Danses Hindoues’ of Javaanse dansen, zogenaamd geheime tempelrituelen. Guimet hielp haar aan de benodigde decoratie en attributen voor haar dansen. Maar het verhaal gaat dat Mata Hari ook zijn maîtresse was. Er werden vaker in het museum spirituele avonden georganiseerd. Tijdens de Belle époque was er veel belangstelling voor spiritualiteit en het Verre Oosten. De spirituele avonden in Musée Guimet pasten in de naweeën van de romantiek, toen in het westen toenemende interesse ontstond voor oosterse beschavingen en filosofieën. Guimet wilde aan de hand van de collectie naar mogelijke verbanden zoeken tussen álle goden en geloven van de mensheid. Hij stierf op12 oktober 1918 in Fleurieu-sur-Saône.
In 1927 werd het Musée Guimet toegevoegd
aan het Directoraat Musées de France en begon nieuwe kunststukken te verzamelen
uit enkele particuliere legaten, waaronder voorwerpen die werden meegebracht
door de grote expedities naar Centraal-Azië en China, zoals die van Paul
Pelliot of Édouard Chavannes. Vanaf 1927 ontving het museum ook originele
werken van de Indochinese afdeling van het ‘Musée de Trocadero’. Gedurende de
jaren 1920 en 1930 arriveerden ook voorwerpen van opgravingen door de Franse
archeologische delegatie in Afghanistan. Als onderdeel van een ingrijpende
reorganisatie van de nationale collecties stuurde het Guimet-museum vanaf 1945
zijn Egyptische stukken naar het Louvre en ontving in ruil daarvoor alle werken
van de Aziatische kunstafdeling van het Louvre. Vanaf dat moment werd de
instelling aan de Place d'Iéna een van de allereerste kunstmusea van Azië ter
wereld onder de naam ‘Musée national des Arts asiatiques Guimet’, kortweg Musée
Guimet.
In 1993 krijgen de architecten Henri en
Bruno Gaudin de opdracht voor een totale herstructurering van de complete
binnenruimtes met als doel de door Émile Guimet opgerichte instelling in staat
te stellen zich meer en meer te positioneren als een belangrijk kenniscentrum
van de Aziatische beschavingen in het hart van Europa. De bouw startte in 1996
en in 2001 werd het museum heropend. De architecten gaven de prioriteit aan het
daglicht en het creëren van open perspectieven in de permanente galerijen met
een tentoonstellingsoppervlak van 5.500 m². Je wandelt nu door elegant
ontworpen ruimtes die baden in natuurlijk licht en je ontdekt 5.000 jaar
geschiedenis gepresenteerd door zo’n 4.000 kunstvoorwerpen van onschatbare
waarde.
De Khmer-kunst uit Cambodja is een van
de mooiste ter wereld. Bij binnenkomst valt onmiddellijk een enorme sculptuur
op afkomstig uit de tempel van Angkor. Zware zandstenen blokken (gewicht 12
ton). Ze werden gedemonteerd en per boot over de Mekong naar Phnom Penh en
vervolgens naar Frankrijk vervoerd. Daar werden ze eerst tentoongesteld op de
Wereldtentoonstelling van Parijs.
Het museum bezit een van de mooiste collecties op de wereld van Aziatische kunst
De zijderoute verdeeld over verschillende
etages loopt door het museum gepresenteerd door kunst, brons, wapens,
voorwerpen uit het dagelijks leven, schilderkunst, keramiek en staande,
zittende en liggende boeddha’s, uitgevoerd in verschillende materialen. Sommige
lachend andere de ernst zelf. Zenmonniken uit Japan, een 17e-eeuws Samoerai-harnas,
maar ook Nederlands Delfts aardewerk waaronder een balustervormige vaas in
Delftsblauwe Chinoiserie-stijl uit het einde van de 17e-eeuw,
voorstellend een landschap van pijnbomen en rotswerk, duidelijk geïnspireerd op
Chinees overgangsporselein.
De verkenning voert je door Afghanistan
en Pakistan, het verbazende India, Tibet en Nepal, het klassieke China, Korea
en Japan, Birma, Thailand en Vietnam.
In de oude, ronde bibliotheek schittert
een schat aan boeken, maar ook prachtig textiel. Een schenking van de
kleindochter van de Indische dichter Rabindranath Tagore. Helemaal bovenin,
vanaf de ronde hal op de derde etage, wordt je getrakteerd op een uniek uitzicht
over de daken van Parijs en de Eiffeltoren. In de zomer is er een panoramisch
terras met een bijzondere architectuur waardoor je je op het dek van een boot
waant.
Een hoofd vindt zijn lichaam
Dan resten mij nog twee bijzondere
anekdotes. In 1939 vonden archeologen in Cambodja in de enorme tempel van
Bakong, ingewijd door koning Indravarman 877- 886), een wonderschoon
gebeeldhouwd hoofdje wat cadeau wordt gedaan aan de Amerikaanse ambassadeur John
Gunther Dean, als dank voor zijn humanistische acties in de oorlog. De
diplomaat schenkt in 2006 het hoofdje aan het Musée Guimet en dan slaat de
magie toe. In de opslagruimte van het museum lag al 70 jaar een gebeeldhouwd
vrouwenlichaam zonder hoofd, waarvan de breuklijn perfect klopte met die van
het hoofdje. Een goddelijke hereniging volgde.
Een krantenartikel uit 2016: Frankrijk
heeft het hoofd van een 7e-eeuws beeld van de hindoegod Harihara
teruggegeven aan Cambodja, meer dan 130 jaar nadat het was verwijderd. Het
hoofd werd in 1882 of 1883 uit de Phnom Da-tempel in de zuidelijke provincie
Takeo in Cambodja gehaald door de Franse taalkundige en archeoloog Étienne
Aymonier, die de eerste was die de Khmer-ruïnes in Cambodja, Thailand, Laos en
Vietnam aan het eind van de 19e eeuw volledig verkende en documenteerde.
Cambodja was in die tijd een protectoraat van Frankrijk, onderdeel van de
kolonie Frans Indochina, en Aymonier was de koloniale bestuurder, van 1874 tot
1882 of 1883. Aymonier onderzocht oude tempels en kloosters in het zuiden van
Cambodja en verzamelde een groot aantal artefacten die hij mee terug nam naar
Frankrijk. Aymoniers verzameling
Khmer-schatten werden toen tentoongesteld op de Paris Exposition Universelle
van 1889. Het jaar daarop werden ze toegevoegd aan de Aziatische collectie van
het Guimet-museum in Parijs. Terwijl het hoofd zich in het museum in Frankrijk
bevond, vond de Franse archeoloog Henri Parmentier in 1913 het hoofdloze
lichaam van een standbeeld in Phnom Da. In 1944 werd het lichaam overgebracht
naar het Nationaal Museum van Cambodja in Phnom Penh. Iets meer dan een
decennium later, in 1955, stelde de Cambodjaanse archeologie-expert Pierre
Dupont dat het hoofd in het Musée Guimet en het lichaam in het Phnom
Penh-museum bij elkaar hoorden.
De hypothese van Dupont werd juist bevonden toen het restauratieatelier van het Nationaal Museum een mal van het bovenlichaam maakte en dit naar Frankrijk stuurde. Het paste perfect bij het hoofd. Het hoofd en andere artefacten die Aymonier voor het Guimet museum verzamelde, werden legaal geëxporteerd, dus er was geen sprake van een kunstroof of rechtszaak. Aymonier had de toestemming van koning Norodom om de werken naar Frankrijk te exporteren, waar ze zouden worden tentoongesteld om het Westen het belang en de schoonheid van de Khmer-kunst te laten zien. Het Musée Guimet en het Nationaal Museum sloten een deal om het hoofd te ruilen voor een recent opgegraven sokkel uit de 10e eeuw, die weer paste bij een standbeeld van de dansende godin Uma uit de Guimet-collectie. Beide stukken zijn in permanente bruikleen, dus er is geen officiële verandering in juridisch eigendom. Het hoofd blijft eigendom van de Franse staat en Uma’s voetstuk en voeten blijven eigendom van de Cambodjaanse staat. Op 21 januari 2016 hebben restauratoren het hoofd van Harihara weer vastgemaakt aan het lichaam in het Nationaal Museum in Phnom Penh. De ceremonie werd bijgewoond door 200 mensen, waaronder regerings- en museumfunctionarissen, diplomaten en buitenlandse hoogwaardigheidsbekleders.
Vanaf de ronde hal op de derde etage, wordt je getrakteerd op een uniek uitzicht over de daken van Parijs en de Eiffeltoren
Dit museum is absoluut een bezoek waard en biedt een volledig overzicht van de omvangrijke kunstproductie uit Azië. De collectie wordt overzichtelijk gepresenteerd, geordend naar culturele regio’s.
Musée des Arts Asiatiques Guimet, place d’Iëna 6, Metro Iëna – lijn 9. Voor openingstijden check de website.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten